Wat voor woord is geweest?

Wat voor woord is geweest?

Geweest is een uitzondering. Op zichzelf is wezen – geweesd logischer. Voltooide deelwoorden als verweesd, gesjeesd en gevreesd krijgen allemaal een d. Dat komt doordat het hele werkwoord eindigt op -zen (verwezen, sjezen, vrezen), en niet op -sen.

Welke werkwoorden Met zijn?

2.1. “Zijn” wordt o.a. met de volgende frequente werkwoorden gebruikt: “beginnen”, “blijken”, “blijven”; “komen”, “gaan”; “blijven” en “blijken”; “gebeuren”, “geschieden”; “vergeten”; “worden” en “zijn”; “lukken”, “mislukken”, “slagen” (en de composita waarmee deze werkwoorden eventueel worden gevormd):

Hebben of zijn als hulpwerkwoord?

De werkwoorden hebben en zijn doen onder meer dienst als hulpwerkwoord bij de vervoeging van andere werkwoorden: Ik heb gelopen en Ik ben daar geweest.

Is voor of na werkwoord?

Een voltooid deelwoord, zoals gedaan, kan zowel voor als na het werkwoord worden staan. Het is een hardnekkig misverstand dat het deelwoord alleen achteraan mag staan. Als we praten, hebben we zelfs meer de neiging om het deelwoord vooraan te zetten. Ook in geschreven taal zijn beide volgordes even goed.

Is geweest synoniem?

(ben, was, geweest), wezen. als trefwoord met bijbehorende synoniemen: zijn (ww): aanwezig zijn, staan, uithangen, verkeren, vertoeven, verwijlen, zich bevinden, zitten.

Hoe schrijf je verwend?

Verwend is het voltooid deelwoord. Zowel verwend is als is verwend is daarom goed. Het gezegde drukt hier een actie uit (namelijk die van het verwennen): iemand heeft Marga verwend.

Is voor een werkwoord?

Ze geven aan in welke tijd (tegenwoordige of verleden tijd) de zin staat. Ik loop naar school. Wij lopen naar school. Ik liep naar school.

Wat betekent het is weer mooi geweest?

Het is mooi geweest! (klemtoon op geweest) zegt bijvoorbeeld een moeder tegen vrolijk ravottende (herumtollende) kinderen die naar bed moeten. Dat zegt ook iemand die een streep onder iets wil zetten en die tevreden of zelfs blij is dat iets afgelopen, voorbij is.

Werkwoord. ▸ Na een lange beklimming stond ik uitgeput boven op Mount Whitney. De hele dag was het vriendelijk en rustig weer geweest, maar nu kwam er vanaf de andere kant van de berg een zwaar onweer op me af dat om de paar seconden fel oplichtte.

Hebben gehad of gehad hebben?

hebben/vervoeging

vervoeging van het werkwoord hebben
tegenwoordige tijd verleden tijd
hij, zij, het heeft had
onvoltooid deelwoord voltooid deelwoord
hebbend hebben gehad

Hebben of zijn VTT?

Vervoeging zowel met ‘hebben’ als met ‘zijn’ Top Bij overgankelijk gebruik worden deze werkwoorden met hebben vervoegd, bij onovergankelijk gebruik met zijn. Als de handeling zelf centraal staat, dan worden deze werkwoorden met hebben vervoegd.

Welke werkwoorden worden met zijn vervoegd?

“Zijn” wordt o.a. met de volgende frequente werkwoorden gebruikt: “beginnen”, “blijken”, “blijven”; “komen”, “gaan”; “blijven” en “blijken”; “gebeuren”, “geschieden”; “vergeten”; “worden” en “zijn”; “lukken”, “mislukken”, “slagen” (en de composita waarmee deze werkwoorden eventueel worden gevormd):

Hebben gekregen of gekregen hebben?

krijgen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van krijgen
onbepaalde wijs lang
tegenwoordig (v.t.t.) heb gekregen hebben gekregen
verleden (v.v.t.) had gekregen hadden gekregen
toekomend (v.t.t.t.) zal gekregen hebben zullen gekregen hebben

Hebben of zijn ondergaan?

óndergaanBewerken

vervoeging van de bedrijvende vorm van ondergaan
onbepaalde wijs lang
ik zij
tegenwoordig (v.t.t.) ben ondergegaan zijn ondergegaan
verleden (v.v.t.) was ondergegaan waren ondergegaan

Hebben zijn vervoeging?

Als de handeling zelf centraal staat, worden deze werkwoorden met hebben vervoegd. Als de verandering van plaats of de richting (met het te bereiken doel) centraal staat, worden ze met zijn vervoegd. Ik heb een uur lang gezwommen. Hij is naar de overkant gezwommen.

Heb Of ben gezwommen?

Werkwoorden van beweging, zoals fietsen, rijden, kruipen, lopen, reizen, vliegen. Als de handeling zelf centraal staat, worden deze werkwoorden met hebben vervoegd. Als de verandering van plaats of de richting (met het te bereiken doel) centraal staat, worden ze met zijn vervoegd. Ik heb een uur lang gezwommen.