Inhoudsopgave
Is niet een voorzetsel?
Lijst voorzetsels aan, achter, af, behalve, beneden, bij, binnen, boven, buiten, door, in, langs, met, na, naar, naast, om, onder, op, over, per, sinds, te, tegen, tot, tussen, uit, van, via, volgens, voor, zonder.
Wat is zonder voor een woordsoort?
Wat zijn voorzetsels? Een voorzetsel staat vaak voor een zelfstandig naamwoord. voor, achter, naast, in, op, door, over, uit, boven, onder, om, tegen, aan, binnen, buiten, langs, tijdens, sinds, bij, tot, zonder, met, behalve, naar, na, via, per, te, tegen, volgens…
Is mee een bijwoord?
mee – Bijwoord 1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord. ♢ Hij voer enige tijd met hen mee. 2.
Welke woordsoort is mee?
Bijwoord. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord. Hij voer enige tijd met hen mee.
Wat is een voorzetselbijwoord?
Voorzetsel of bijwoord. Sommige woorden kunnen zowel voorzetsel als bijwoord zijn. Ze worden dan wel voorzetselbijwoorden genoemd. Ze kunnen verschillende functies hebben in de zin: ze kunnen deel uitmaken van een scheidbaar samengesteld werkwoord, deel zijn van het naamwoordelijk gezegde of een bijwoordelijke bepaling zijn.
Wat zijn de voorzetsels?
De voorzetsels. Hier volgen voorzetsels die een plaats aangeven: op, in, uit, bij, voor, achter, naast, onder, boven, beneden, tussen, aan, tot, om, langs, tegen, binnen, buiten. Er zijn voorbeelden te over: Jan zat naast de meester. Hij staat bij de schuur. De kat zat in zijn mand. Ik liep tussen de huizen door.
Waarom zijn fouten met voorzetsels onderdeel van een werkwoord?
Fouten met voorzetsels die onderdeel van een werkwoord zijn. Daar kun je wel vanuit gaan = fout. Waarom is ‘vanuit gaan’ fout? Als er twee voorzetsels naast elkaar in de zin staan, dan hoort het tweede voorzetsel meestal bij het werkwoord in de zin en dan mag je het niet vastplakken aan ‘er’ of een ander voorzetsel.
Wat zijn voorzetsels in een woordgroep?
Voorzetsels zijn bijna altijd onderdeel van een woordgroep waarin het hoofdwoord een zelfstandig naamwoord is. Voorbeelden van voorzetsels zijn aan, achter, bij, op en voor: De pen ligt op de tafel. Ik ga met de trein naar mijn werk. (met hoort bij de trein; naar bij mijn werk)