Inhoudsopgave
Is deze jas van jouw?
Het staat bijna altijd voor een zelfstandig naamwoord: dit is jouw jas. Maar je kunt het ook zelfstandig gebruiken, zoals in dat is de mijne. Als je mijn, jouw en zijn zonder nadruk uitspreekt, zeg je m’n, je en z’n.
Is het je moeder of jouw moeder?
Jouw = ‘van jou’ Jouw duidt altijd bezit aan, bijvoorbeeld: Ik heb het jouw moeder als eerste gevraagd. (de moeder van jou) Jouw presentatie was het best.
Is het jouw vader of jou vader?
Het woord jou gebruik je dus om te verwijzen naar een persoon. Bijvoorbeeld: ‘Ik heb jou gisteren opgehaald’ of ‘Mijn moeder zag jou door de stad lopen’. Het woord ‘jouw’ wordt dus gebruikt om bezit aan te duiden.
Hoe is jouw dag?
Je gebruikt het woordje jouw bij een bezit. Als je wilt uitdrukken dat iets van jou is, gebruik je dus ‘jouw’. Het wordt ook wel een “bezittelijk voornaamwoord” genoemd.
Is het jou inzet of jouw inzet?
‘Jou’ is namelijk een persoonlijk voornaamwoord. Het verwijst naar iets, een persoon in dit geval. Zo kun je dus zeggen: “Ik vind jou een lekker ding”. Maar wil je iets zeggen over een bezit, gebruik je ‘jouw’.
Hoe is jouw weekend?
Gebruik je het als bezittelijk voornaamwoord? Als je het als bezittelijk voornaamwoord gebruikt, is het jouw.
Is het jou of jouw collega?
Als het bezittelijk voornaamwoord klemtoon moet krijgen, bijvoorbeeld om een contrast uit te drukken, is alleen jouw mogelijk. Ik heb jouw artikel gelezen, niet dat van je collega.
Is dit jouw jas of iemand anders jas?
‘Is dit jouw jas of iemand anders jas? ‘ Is dit goed gespeld? ! Nee, er ontbreekt een apostrof: iemand anders’ jas is juist.
Is het jou of jouw aanwezigheid?
Uw en jouw zijn bezittelijke voornaamwoorden. U en jou gebruik je dus als je verwijst naar personen. Uw en jouw gebruik je als je verwijst naar iemands bezit.
Is het je fiets of jouw fiets?
‘Jouw’ (4 letters, wel een w) is een bezittelijk voornaamwoord en verwijst dus naar bezit: ‘ik heb jouw fiets geleend’. ‘Jou’ (3 letters, geen w) is een persoonlijk voornaamwoord en verwijst naar een persoon: ‘Ik heb jou zien fietsen’.