Inhoudsopgave
Hoe moet je argumenteren?
Een argument:
- moet steekhoudend zijn: met andere woorden het moet kloppen.
- moet altijd gaan over het onderwerp waar discussie of meningsverschil over is.
- is het meest krachtig wanneer het gebaseerd is op feiten, feitelijkheden en in sommige gevallen cijfers.
Wat is het verschil tussen argumentatiestructuur en Argumentatieschema?
Verschillende argumentatiestructuren. Een standpunt met argumenten kun je structureren in een argumentatieschema. Een argumentatieschema ziet er op het eerste gezicht misschien wat ingewikkeld uit. Toch kan een argumentatieschema juist dienen om de structuur van een standpunt met argumenten duidelijk te maken.
Hoe maak je een argument sterker?
Een voorbeeld geven bij je argument, maakt wat je uitlegt nog duidelijker. Mensen kunnen dan voorstellen wat je bedoelt. Het laat je argument meer leven en maakt je argument dus sterker!
Hoe maak je een onderbouwde mening?
Met een argument kun je je mening onderbouwen. Onderbouwen betekent dat je uitlegt waarom je een bepaalde mening hebt. Stel dat jij van mening bent dat iedereen biologisch vlees moet kopen, dan kun je daar als argument bij geven dat dit beter voor het milieu is.
Wat zijn de soorten argumenten?
Soorten argumenten 1 Enkelvoudige argumentatie. 2 Meervoudige argumentatie 3 Nevenschikkende argumentatie 4 Onderschikkende argumentatie
Wat is enkelvoudige argumentatie?
Bij enkelvoudige argumentatie wordt het standpunt onderbouwd met één argument: De pijl in een schema kan naar boven of naar beneden wijzen. Naar boven betekent ‘dus’. Je leest dan van beneden naar boven. Naar beneden betekent ‘want’. Je leest dan van boven naar beneden. Het argumentatieschema hierboven lees je dus als volgt:
Wat is een argumentatiestructuur?
De argumentatiestructuur (argumentatieschema) is een systematische weergave van het standpunt en de bijbehorende argumenten. De argumenten worden geordend en genummerd. Met pijlen wordt de volgorde weergegeven. Ook zijn de pijlen bedoeld om aan te geven dat ze losstaan van andere argumenten.
Welke argumenten zou je kunnen aanvoeren?
Argumenten die je daarvoor zou kunnen aanvoeren zijn bijvoorbeeld: ‘de stoelen zijn er erg prettig’ en ‘op elke stoel heb je goed zicht op het filmdoek’. Soms herken je argumenten aan signaalwoorden. Woorden als want, omdat, en immers geven aan dat er een argument volgt.