Wat betekent iets onder woorden brengen?

Wat betekent iets onder woorden brengen?

uitdrukken (ww) : aanduiden, betekenen, inkleden, luchten, onder woorden brengen, overbrengen, spreken, spuien, tonen, tot uitdrukking brengen, uiten, uitspreken, ventileren, verkondigen, vertolken, vervatten, verwoorden, weergeven, zeggen.

Heeft verwoord of verwoordt?

verwoordt – Werkwoord 1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verwoorden ♢ Jij verwoordt 2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verwoorden ♢ Hij verwoordt 3. verouderde gebiedende wijs meervoud van verwoorden ♢ ver…

Wat is zich uiten?

uiten – Werkwoord 1. (refl) zich ~: uiting geven aan gevoelens ♢ Hij had vaak moeite zich te uiten. 2. (ov) zeggen ♢ Hij uitte een schreeuw.

Wat is verwoord?

Verwoorden betekent in het algemeen: het onder woorden brengen van een gedachte, handeling of gebeurtenis. In het rekenonderwijs met Wizwijs betekent dit: het onder woorden brengen van reken-wiskundige problemen en reken-wiskundig handelen.

Wat betekent jezelf uitdrukken?

Uitdrukken en aanpassen Enerzijds het vermogen zichzelf uit te drukken en anderzijds het vermogen zichzelf aan te passen. Beide vermogens zijn van belang om tot een antwoord te komen. Het vermogen om mijzelf uit te drukken gaat over mijzelf kenbaar maken in wat voor mij belangrijk is.

Hoe schrijf je goed verwoord?

Maak verleden tijd van het werkwoord. Wanneer je een goed gevoel voor verledentijdsvormen hebt, kunt je natuurlijk ook zonder ’t kofschip vervoegen. Heeft het werkwoord in de verleden tijd de uitgang -te, dan eindigt het voltooid deelwoord op een -t. Heeft het werkwoord de uitgang -de, dan eindigt het op een -d.

Hoe je je verwoordt?

verwoorden/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van verwoorden
onbepaalde wijs lang
tegenwoordig (o.t.t.) verwoord verwoorden
verleden (o.v.t.) verwoordde verwoordden
toekomend (o.t.t.t.) zal verwoorden zullen verwoorden

Is het uiten of uitten?

uiten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van uiten
onbepaalde wijs lang
tegenwoordig (o.t.t.) uit uiten
verleden (o.v.t.) uitte uitten
toekomend (o.t.t.t.) zal uiten zullen uiten