Inhoudsopgave
Wat is een literair personage?
Een door een auteur geschapen figuur die een rol speelt in een literair werk en daarin door de dialoog, de actie of de beschrijving wordt gekarakteriseerd of getypeerd. Soms zijn personages dieren of zaken die dan vaak menselijke eigenschappen krijgen toebedeeld.
Is het het of de personage?
Personage wordt meestal als een het-woord gebruikt, maar het kan ook een vrouwelijk de-woord zijn. U kunt uw taalgevoel volgen, maar pas uw keuze wel consequent toe.
Hoe kan je weten wie de hoofdpersoon is?
De belangrijkste figuur in een verhaal is de hoofdpersoon. Elk verhaal heeft ook bijfiguren. Een hoofdpersoon kan zich in de loop van het verhaal ontwikkelen. Met de hoofdpersoon kun je het beste meeleven, omdat je weet wat hij denkt en voelt.
Wie heeft de bioscoop bedacht?
Tijdlijn | |
---|---|
1878 | De eerste film wordt gemaakt door Eadweard Muybridge en heet Sallie Gardner at a Gallop. |
1889 | Eastman Kodak is de eerste fabrikant die op commerciële basis celluloid gaat produceren. |
1893 | Thomas Edison introduceert de Kinetoscoop, de eerste filmprojector. In 1894 houdt hij er zijn eerste grote voorstelling mee. |
Hoe heten personages die enkel op de achtergrond te zien zijn?
Een onzichtbaar personage of ongezien personage (Engels: unseen character) is een personage dat altijd onzichtbaar blijft voor het publiek.
Welke soorten personages zijn er?
Verschillende soorten van een personage
- De hoofdpersoon of hoofdrol: het belangrijkste personage in het stuk. Deze rol wordt vertolkt door de hoofdrolspeler.
- De schurk. Dit is de tegenpool van de hoofdpersoon en is de tegenwerkende kracht in het conflict.
- Bijfiguren, bijrollen of achtergrondfiguren.
Hoe herken je de verhaallijnen?
Als de nadruk ligt op het expliciet maken van de structuur van en de relaties binnen het verhaal, heeft de term plot de voorkeur. Gaat het om een eenvoudige chronologische opsomming van wat er gebeurt, dan is het een verhaallijn.
Hoe maak je een goede verhaallijn?
Een verhaallijn uitwerken
- De teaser. Met deze scène moet je de lezer ‘mee’ hebben.
- Het kader. Waar vindt het verhaal plaats?
- Het conflict. De personages hebben een probleem.
- The action. De spanning groeit en meer problemen doen zich voor.
- De spanning. De spanning loopt tot de ontknoping.
- Climax.
- Afloop.
- Rust.