Inhoudsopgave
Wat zijn eigenschappen van water?
Water is de enige stof die onder natuurlijke omstandigheden in vaste (ijs), vloeibare (water) en gasvormige toestand (damp) voorkomt. Bij 0°C wordt het vriespunt bereikt, het kookpunt op 100°C. De meest opvallende fysische eigenschap van water is het feit dat de densiteit (dichtheid) varieert met de temperatuur.
Wat zijn de eigenschappen van een vloeistof?
Een vloeistof is een stof die gemakkelijk vormveranderingen ondergaat, maar zich verzet tegen volumeverandering onder invloed van druk. Hierin onderscheiden vloeistoffen zich van vaste stoffen, die hun vorm behouden, en gassen en plasma’s, die samendrukbaar zijn.
Wat doet veel water drinken met je lichaam?
Vocht bestaat voor een groot deel uit water en is belangrijk voor: het oplossen van voedingsstoffen, waardoor ze kunnen worden opgenomen in de darm. het transport van voedings- en afvalstoffen in het bloed. het regelen van je lichaamstemperatuur.
Waarom is water bijzonder?
De zeer verscheidene eigenschappen van water zorgen ervoor dat onze aarde niet te warm wordt. Tegelijkertijd zorgt water er ook voor dat onze aarde niet te koud wordt. De mogelijkheid van water om temperatuur te stabiliseren komt mede door de relatief hoge soortelijke warmte van water.
Hoe gedraagt water zich?
Water kan in drie hoofdfasen of aggregatietoestanden bestaan: vast (ijs), vloeibaar (water) en gasvormig (waterdamp). De temperatuurschaal van Celsius is gebaseerd op de overgang tussen deze toestanden: bij 0 °C smelt ijs en bij 100 °C kookt water (bij standaarddruk).
Wat zijn de 4 stofeigenschappen?
Voorbeelden van stofeigenschappen zijn:
- kleur: goud heeft een eigen kleur.
- geur: benzine kun je ruiken.
- smaak: suiker heeft een zoete smaak.
- brandbaarheid: aardgas is brandbaar, water niet.
- giftigheid: koolmonoxide is een giftig gas.
- dichtheid: de dichtheid van water is 1 kg/dm³
Wat bepaalt oplosbaarheid in water?
De oplosbaarheid van een stof in een oplosmiddel hangt af van de temperatuur. Bij ongeveer 95% van vaste stoffen verhoogt de oplosbaarheid met het toenemen van de temperatuur. Bij gassen is het anders: bij het toenemen van de temperatuur neemt de oplosbaarheid in water af, maar in organische oplosmiddelen toe.